Liederen
LIEDEREN BIJ OPNAMEFEEST
Het koekoekslied
Ontwaakt gij luie slaper
De koekoek roept u op
De zon kleurt met haar stralen
De groenen heuveltop
Het bed uit , het bed uit de koekoek roept u op
Het bed uit , het bed uit de koekoek roept u op
Koekoek koekoek de koekoek roept u op
Mannetje op de maan
Mannetje, mannetje op de maan. kijken door verrekijker
Ik wil naar de maan toe gaan. zwaaien naar de maan
en ik stap in mijn raket op hurken zitten
Rrrr…….t! in de lucht springen
LIEDEREN BIJ HUWELIJK
Dat du min Leevsten büs
1. Dat du min Leevsten büst, dat du woll weeßt.
Kumm bi de Nacht, kumm bi de Nacht, segg wo du heeßt;
kumm bi de Nacht, kumm bi de Nacht, segg wo du heeßt.
2. Kumm du üm Middernacht, kumm du Klock een!
Vader slöpt, Moder slöpt, ick slap aleen;
Vader slöpt, Moder slöpt,
ick slap aleen.
3. Klopp an de Kammerdör, fat an de Klink!
Vader meent, Moder meent, dat deit de Wind;
Vader meent, Moder meent, dat deit de Wind.
Warme Garnas
Moeder, ik wil hebben een man
Warme garnars, smorie
Die mij de kost verdienen kan
Warme garnars, garnars, garnars
Warme garnars smorie
Wel mijn dochter, gij zijt te jong
Warme garnars, smorie
gij moet nog wachten één jaar rond
Warme garnars, garnars, garnars
Warme garnars smorie
Moeder, ik ben oud genoeg
Warme garnars, smorie
Mijn Jan is knap en wel beproefd
Warme garnars, garnars, garnars
Warme garnars smorie
Moeder, ik wil hebben een man
Warme garnars, smorie
Die mij deez’lange winter kan
warmen …
Schoon lieveken
1.-‘Schoon lieveken, waar waarde gij den eersten meiennacht,
dat gij mij geenen mei en bracht?’
– ‘Den eersten meiennacht, schoon lief, dan was ik ziek!
Schoon lieveken, ik kon er van mijn beddeken niet.’
2.- ‘Schoon lieveken, waar waarde gij den tweeden meiennacht,
dat gij mij geenen mei en bracht?’
– ‘Den tweeden meiennacht, zocht ik eenen eglantier,
schoon lieveken, sta op en uwen mei is hier.’
3.- ‘Ik en sta er, voorwaar, voor uwen schoonen mei niet op,
of en zal er mijn venster niet ontsluiten.
Uwen mei die komt te laat! Plant vrij hem op de straat.
Schoon lieveken, plant uwen mei daar buiten.’
The first time
The first time, ever I saw your face
I thought the sun rose in your eyes
And the moon and the stars
Were the gifts you gave
To the dark, and the endless skies
My Love
And the first time, ever I kissed your mouth
I felt the earth move in my hands
Like the trembling heart
Of a captive bird
That was there, at my command
My Love
And the first time, ever I lay with you
I felt your heart so close to mine
And I knew our joy
Would fill the earth
And last, til the end of time
My Love
And last, ’til the end of time
My love
En hedde gij meubele?
En hedde gij meubele?
En hedde gij huisgerief?
Dan meugde gij trouwe mé a lief, gij ouwe zot ! (x2)
Viens poupoulleke, viens pou- poulleke, viens!
Gij appelsienendief, ik heb u toch zo lief. (x2)
En zolang dat de lepel in de rijstpap staat,
Dan treuren wij nog niet, dan treuren wij nog niet! (x2)
Vogeltje gij zijt gevangen,
In een kotteke zult gij hangen
Gij blijft hier, gij blijft hier,
Lieve vogel gij blijft hier
LENTELIEDEREN
De vastenavond die komt an
De vastenavond die komt an,
wij zingen ‘ho man ho!’.
Geeft ons een koekebak uit de pan
en zo mijnheer, wel zo.
En nu het vastenavond is,
nu zijn wel alle keeltjes fris!
Van dirldon, van diridon, van diridon, diridondeine.
Sa meisjes zet de pan te vier,
slaat eiers in het meel.
En haalt een kruikje smokkel bier ,
zo smeren wij de keel.
Terwijl gij nu en dan uit de haard, de koekjes uit de pan vergaart.
Van dlrldon….
Wij spelen met de kaart.
Wat raad je, zal het klavertroef
of zal het schoppen zijn?
Neen, geen van bei, ’t is hartenboef,
en ’t aasje is voor mij!
Wel hei, wel hei wat zeg je nu?
Zeg, speel je mee of ben je schuw?
Van dirldon..
Zie, daar is Lanterlul
Hier dient ook wel een glaasje bij,
ik drinke deze dronk,
op mijn gebuurkens aan weerszij
sa vrienden, wij zijn jong.
Kom kus je meisje dat het kraakt,
terwijl de wijn ons allen smaakt!
Van diridon …
De vastenavond vrolijk maakt!
Rommelpotliedje
Rommelpotterij, rommelpotterij!
Geef me In centje dan ga ‘k voorbij.
‘k Heb geen geld om brood te kopen,
daarom moet ik met de rommelpot lopen.
Rommelpotterij, rommelpotterij!
Geef me ’n centje dan ga ‘k voorbij.
Geef wat om de rommelpot
Geef wat om de rommelpot;
’t is zo goed voor hutsepot.
Van de liere, van de lare, van de liere lieromla,
vrouwtje geef het godsdeel.
God heeft mij zo lang geholpen
dat mijn koetjes zijn gemolken.
God heeft mij zo lang bewaard,
dat ik draag een grijze baard.
Jeugdig volkje
Jeugdig volkje, ras, ras, ras, binnen deze muren, ieder brengt te pas, pas, pas, zo wat vreemde kuren.
’t Is, ‘t is, ‘t is vastenavonddag, die heel het land wel vieren mag.
Rommelt nu op de pot, pot, pot, gaat in maskeraden, speelt nu vrij de zot, zot, zot, maakt om ‘t meest bravaden. Brengt het ijzer hier, hier, hier, teert als grote heren, zet de pan op ’t vier, vier, vier, wilt maar lustig smeren.
Huppelt op en springt, springt, springt, laat de snaren klinken, en daaronder zingt, zingt, zingt, om een op te drinken!
Hop, Marjanneke
Hop Marjanneke, stroop in ’t kanneke,
laat de poppetjes dansen;
hij wiegt het kind en hij roert de pap
en laat het hondje dansen.
De mei planten
“En ik plantte mijn mei
en ik stortte er mijn ei
en de dorne viel uit de schele.
Vrouwtje wil mij een eitje geven.
‘k Za/uw dochterke niet ha/en.
Diep in de mest
de wit hoederkens leggen ’t best
de zwarte leggen er negen
geeft er mij een stuk of zeven
‘k zal ze in moeders koekepen slaan
‘k zal er mij dik in eten
‘k zal ’t van mijn leven vergeten.
Baas en bazinne ’t is junder eere. “
UITVAARTLIEDEREN
Wie kan zeilen?
Wie kan zeilen zonder wind,
roeien zonder spanen ?
Wie kan scheiden van ’t liefste kind,
zonder treur’ge tranen ?
Ik kan zeilen zonder wind,
roeien zonder spanen,
maar niet scheiden van die ‘k bemin,
zonder treur’ge tranen.
Schoon lief
Schoon lief, hoe ligt gij hier
en slaapt in uwen eerste drome?
Wil opstaan en de mei ontvaân,
hij staat hier al zo schone.
‘k En zou voor gene mei opstaan,
mijn vensterke niet ontsluiten.
Plant uwe mei waar ’t u gerei,
plant uwe mei daarbuiten.
Waar zou ‘k hem planten of waar doen?
’t Is al op ’s heren strate.
De winternacht is koud en lang,
hij zou zijn bloeien laten.
Schoon lief, laat hij zijn bloeien staan,
wij zullen hem begraven,
op ’t kerkhof bij den eglantier,
zijn graf zal rozekens dragen.
Schoon lief en om die rozekens
zal ’t nachtegaaltje springen,
En voor ons bei’ in elke mei
zijn schoonste liedekens zingen.