Verhalen en gedichten

WINTERZONNEWENDE – door Renaat

De boer van de heidehoeve stapte met brede passen door de diepe sneeuw . Zijn brede, machtige gestalte tekende zich zwart af tegen het blauwig getinte winterse land en tegen de heldere nachtelijke sterrenhemel . De man die aan zijn zijde ging was gespierd en mager. Hij liet de met bont omzoomde mantel inde wind fladderen en stapte zo stevig door , als ware hij ternauwernood de kinderschoenen ontwassen . De tintelende vorst , die heide en bos in haar verstarrende greep gevangen hield, scheen hem niet te deren, want zijn wollen wambuis stond half open . Af en toe streek hij met zijn linkerhand door zijn ijsgrauwen baard , waarin zijn adem zich steeds weer in kleine kristallen neersloeg. Achter de beide mannen aan , op eerbiedige afstand, kwam Eib , de oudste zoon van de boer . Hij was, evenals de anderen, gewapend met een lang zwaars, een dolk en een speer . Het schild had hij over zijn rug geworpen en aan zijn rechter heup hing een kunstig bewerkte hoorn, die van geslacht op geslacht in de sibbe bewaard werd en van ader op zoon overging.

De zwijgende wandelaars kwamen aan heuvels voorbij, waarin de doden van vergane geslachten waren bijgezet. Eib kende menige sage, die het volk over de grootsten dezer heuvels vertelde. Daar zouden koningen en vosten slapen , die eens machtige heersers waren wier krijgsroem door de zangers in hun liederen werden bezongen. De lange magere oude man , die voor hem uit aan de rechter zijde van zijn vader liep, was ook een wetende, die zwierf van hoeve tot hoeve, die oude sagen vertelde en meer kon, dan alleen maar brood eten. Eib bemerkte dat de man met de grauwe haren , wanneer hij aan een der geweldige heuvels voorbij kwam, zijn speer ten groet ophief. Misschien voerde hij op deze eenzame tocht wel stille gesprekken met de gestorvenen. De jonge boer kwamen de verhalen in gedachte, die een zwartharige en donkere koopman uit het zuiden hem enige maanden geleden verteld had. Daar zouden volkeren bestaan, die de plaatsen waar hun doden rusten vermeden, omdat zij bevreesd waren voor de gestorvenen. Wanneer hij daaraan dacht schudde Eib het hoofd. Hoe kon men bevreesd zijn voor de doden die toch deel uitmaakten van de sibbe ? Liep niet de band die de geslachten verenigde tot in het verleden terug en wel zover terug dat niemand het einde wist , en liep hij niet vanaf de levende sibbegenoten in de toekomst uit, naar een einde dat niemand bekend was ? Hadden niet de doden hun erfgoed de levenden geschonken als een heilig erve, dat hoge verplichtingen meebracht ?

De man uit het zuiden had van demonen en spoken gesproken, griezelige wezens, waarin de doden zouden huizen , wezens die het op de mensen gemunt hadden en er slechts op uit waren hun schade te berokkenen en onheil te brengen. Zou de dood de vaderen, die in de heuvels rustten , zo van hun aard vervreemd hebben ? Het was niet te geloven, het was onmogelijk , dat moest de jonge boer bekennen. Wie bij leven zijn aard getrouw was gebleven kon in de dood niet veranderen. Wie het beste wat hij bezat had gegeven voor zijn sibbegenoten en voor het welzijn en de toekomst van zijn volk, kon onmogelijk omdat zijn as in de schoot der aarde was geborgen , zijn eigen geslacht tot vijand worden .

Misschien dat bij de volkeren uit het zuiden de doden de levenden in eenzame nachten schrik aanjoegen. Die donkere mannen met hun zwarte haren waren ook zo heel anders, er lag iets duisters over hun gehele wezen, hun doden waren dat

misschien ook . De jonge boer nam zich voor de oude met het ijsgrauwe haar , die sinds enige dagen zijn vaders gast was ernaar te vragen . Hij wist dat deze vele landen en volkeren bezocht had .

De drie mannen waren nu op de hoogvlakte midden op de heide aangekomen, welke het doel van hun tocht was . De vorstheldere nacht scheen lichter geworden te zijn . Scherp tekenden zich de door geweldige steenblokken gevormde kringen af , waarnaar de boer van de Heidehoeve en zijn gast hun schreden richtten. Nu hield hij stil bij een steenblok dat in het midden van een dergelijke kring stond. De steen had een scherpe kant, die op een ver verwijderd punt aan het hemelgewelf gericht scheen . Met een rustige handbeweging verwijderde de boer de sneeuw, waarmee de punt van de steen bedekt was .

Eib wist wat hij te doen had. Hij was immers reeds jaren lang met zijn vader in de dagen der zonnewende, zowel in de winter als in de zomer, op deze plaats geweest. Hij keerde zich naar het noorden en liep tussen twee steenkringen door, naar een derde toe, in wiens midden twee steenblokken dicht tegen elkaar stonden. Zorgvuldig verwijderde hij de sneeuw die de stenen als in een mantel gehuld hield en ging dan weer naar zijn vader terug. Deze had ondertussen de sterrenhemel zorgvuldig gade geslagen en zich dan naar het zuidoosten gekeerd, waar een flauwe schijn de komende dag aankondigde. Lichter en lichter werd het in het zuiden, terwijl de noordelijke hemel nog rustte in het donkere blauw van de nacht .

Nu hief de boer zijn hand op . “Het uur is aangebroken” zei hij plechtig en naar Arcturus kijkende “De dagster neigt zich diep ter aarde” . Hij knielde neder achter de richtsteen, zodat hij het gladde scherphoekige vlak als een streep voor ogen had. Deze streep scheen midden door de smalle spleet die door twee blokken van de anderen richtkring gevormd werd heen te lopen en de heldere ster te raken , die tintelend nog even boven de horizon stond . Nu stond hij op en maakte plaats voor de oude , die even zorgvuldig vanaf de richtsteen door de spleet zijn blik op de ster richtte, die steeds meer vervaagde in de lichte nevel in het noorden , naarmate de hemel in het zuiden opklaarde. “Het is gelijk gij zegt”, bevestigde de lange, “de dagster gaat onder in de richting die het feest aankondigt. Binnen drie dagen zullen wij Midwinter vieren” .

De oude richtte zich op en op een teken van zijn vader greep Eib naar zijn hoorn, bracht hem aan zijn lippen en deed het gebruikelijke signaal over de heide schallen. Driemaal bracht hij de hoorn aan de lippen en driemaal weerklonk zijn roep . Dan legden de mannen het oor te luisteren in de dagende morgen . Niet lang daarop kwam het antwoord. In de verre dorpen, aan de rand van de heide gelegen , leek men wel op de roep gewacht te hebben. Want het was als ontwaakten nu over de hoorns, die de roep herhaalden en hem verder droegen van dorp tot dorp, van hoeve tot hoeve. Verkondigers van het feest der Winterzonnewende, tot de viering waarvan de sibben en de dorpsbewoners binnen drie dagen zouden opmaken.

Naar sibben en dorpen gerangschikt, de mannen tot de tanden bewapend, als stond hun een veldslag te wachten, de vrouwen in hun beste kleren, met al hun sieraden getooid, omringden zij de hogen ding-heuvel waarop een reusachtig vuur brandde. Hoog laaiden de vlammen op in de nacht die de aarde dekte . De sibbehoofden stonden in de kring dichter bij het vuur en luisterden, evenals hun sibbegenoten, naar de woorden gesproken door de man met het ijsgrauwe haar, waarmee hij de oeroude betekenis van het feest opnieuw duidelijk maakte .

De jonge Eib had zijn vader vaak vanaf deze steen horen spreken. Maar het was hem , als ging hem eerst nu over de zin der gebruikelijke woorden een licht op , nu de gast van de boer van de Heidehoeve, die alle sibben vereerden en wiens wijsheid eenieder algemeen erkende, die hun sprak van de eeuwige ordening, die heerst over hemel en aarde, over zon en sterren , over bomen, dieren en mensen. Een oeroud zinnebeeld deze eeuwige ordening is de loop van de zon. In de winter zinkt zij steeds dieper in de schoot van de aarde. Zij gaat tot de moeders, om door hen opnieuw gebaard te worden steeds hoger rijzen aan de hemel, tot op de dag van de Zomerzonnewende. Een eeuwig vergaan en ontstaan .

“De dood”, zo hoorden zij de oude zeggen , “is niet het einde van een leven. Het is de aanvang een nieuwe wording . Met de zon stijgt uit de moederschoot der aarde het leven weer opnieuw

omhoog. Gras en struik, kruid en bomen worden opnieuw groen en bloeien. Het jonge zaad doet zijn scheuten krachtig opschieten. Het vee verkwikt zich aan de jonge weide . En op de hoeven groeit op een jong geslacht . Gelijk het jaar van de zon en de wasdom zich rondt, zo ook het jaar van de mens. De witte haren drukt op de bejaarden zoals de sneeuw op de akkers. Maar gelijk het licht in kracht groeit , zo groeit ook geslacht op geslacht. De vlam die wij als zinnebeeld der zon vereren en waaraan wij de lichamen onze doden aan overgeven, die bezit reinigende, louterende kracht . Zij bevrijdt de ziel van wat sterfelijk is en voert haar tot wedergeboorte in het eeuwige licht . Wat de schoot der moeder ontstijgt, blijft eeuwig leven, zoals de natuur eeuwig leeft. Het rondt eeuwig zijn baan, zoals de zon”.

Nog geruime tijd dacht Eib over de woorden van de oude, ofschoon deze reeds lang was uitgesproken . Rond de laaiende vlam, welke door knapen brandend werd gehouden, dansten nu de meisjes hun dansen. Zij zouden moeder worden en leven schenken .

De kring der dansenden breidde zich uit. Hun passen en gebaren waren een spel, waarin de strijd van het goede en het echte met het boze en het onechte tot uitdrukking werd gebracht. Nu kwamen er mommedansers die de strijd tussen licht en duisternis uitbeeldden. Achter hen aan kwam een rumoerige schare, die met zweepgeknal, rommelpotten en allerhand lawaai de winter uitdreef opdat het zaad krachtig zou groeien en het leven van alle schepsels op aarde zich in gezondheid zou vernieuwen. De strenge scheiding naar sibbe en dorp werd verbroken. De ouden stonden bijeen. De jeugd had elkaar spoedig gevonden en dra sprongen de eerste paren die elkaar in de zwoele zomernachten hun woord hadden gegeven door de vlam .

Toen de morgen aanbrak schikten allen zich weer naar sibbe en dorp en ontstaken aan de dovende vlam van het Winterzonnewendevuur hun fakkels, om daarmee thuis het haardvuur opnieuw te ontsteken. Ook de boer van de Heidehoeve keerde nu met zijn sibbegenoten naar huis terug . Zorgvuldig de heilige vlam hoedend, die hij in zijn handen droeg.

Bij de haard in de wijde hal zouden de sibbegenoten een heerlijk maal vinden , dat wist Eib. Hij volgde de zijnen naar huis, heimelijk de arm drukkend van het meisje dat hij reeds lang had verkoren. Hij was ermee door de vlam gesprongen en die hij nu, overeenkomstig oud gebruik, naar de hoeve bracht, die hij eens zou erven. Gelijk alle boeren van het Noordras wist hij zich gebonden aan bodem en natuur en had in deze nacht der moeders zich haar tot levensgezellin gekozen, die hem kinderen zou baren en de sibbe een voortbestaan verzekerden . Wat zinnebeeld was zou weldra leven worden, zoals de eeuwige ordening voorschreef. Een stralende vreugde vervulde zijn hart bij de gedachte dat daar thuis in de hal ten overstaan van de opnieuw ontstoken vlam van het haardvuur en de immergroene twijgen, die als zinnebeeld gelden van de eeuwige duur van het levenen van de uit de aarde tot in de hemel reikende wereldboom, de sibbegenoten hun goedkeuring zouden hechten aan de band die hij had gesloten, die door de vlam van het Winterzonnewendevuur geheiligd was .

Deel dit verhaal

HET EEUWIGE VAN DE WITTE, DE RODE EN DE ZWARTE – door Goedele

Toen de Ragnarok * zich voltrok en alle goden hun lot droegen door de doodstrijd aan te gaan, traden drie wijze vrouwen naar voor met voorspellende gaven: de Witte, de Rode en de Zwarte. Zij voorzagen dat het einde was aangebroken en dat zij de enigen waren die er voor zouden kunnen zorgen dat nieuw leven uit de assen zou kunnen herrijzen. De drie vrouwen beraadslaagden. De wijze Witte zei: `Zonder de ziel, geen nieuw leven. Een lichaam is makkelijk te herscheppen maar de ziel moet eeuwig zijn. Ik zal de zielen hoeden en dit goud onderbrengen in wat de mensen mede noemen. Dit innerlijke vuur zal ik diep in de aarde brengen, tot de tijd zal komen dat de werelden weer herrijzen. Altijd zal de ziel er zijn, eeuwig.` De witte vrouw nam alle zielen bij zich en beschermde ze met al haar wijsheid en keerde diep, diep spiralend naar binnen, in de baarmoeder van de aarde. De strijdende Rode zei: `Zonder het vuur, geen verbindingsweg met het hogere, geen gesprek met de goden. Geen warmte voor de mensen. Geen terugkeer van de zon. Ik zal het vuur diep in de aarde brengen, tot de tijd zal komen dat de werelden weer herrijzen. Altijd zal er vuur zijn om dit door te geven aan de volgende generaties.` Dus de rode vrouw nam het vuur bij zich, stak het in een gesloten lamp zodat niemand het kon doven en keerde diep, diep spiralend naar binnen, in de baarmoeder van de aarde. De schone Zwarte dacht na en zei:` Zonder graan geen terugkeer van leven. Geen voedsel voor de mensen en dieren. Geen verbinding met de voorouders of de chtonische krachten. Ik zal de zaden diep in de aarde brengen, naar de voorouders, die het zullen warmen tot de dag rijp is voor de werelden om weer te herrijzen.` Ze nam de zaden van het graan en stak deze in een gesloten mand, waardoor ze niet verloren zouden gaan bij stormweer en de Zwarte vrouw vertrok diep, diep spiralend in de aarde, waar de zaden als in een baarmoeder beschermd werden.

Zo kwam het dat toen Donar geveld werd door de wereldslang, hij nog eenmaal zijn hoofd ophief en drie stappen zette om de Witte, de Rode en de Zwarte vrouwen tijd te geven om diep in de aarde te verdwijnen. Toen alle hoop verloren leek, was een nieuw begin aanwezig en ontkiemde er diep in de aarde een nieuw godenrijk dankzij de mede, een nieuwe middenwereld dankzij het vuur, en een nieuwe onderwereld dankzij het graan waar de voorouders verblijven. De witte, rode en zwarte wachtten tot vernieuwde Donar de aardkorst zou opensplijten met zijn hamer en de wildemannen de zon, de ziel en het zaad zouden bevrijden.

De drie wijze vrouwen schouwden over de vergane wereld en gezien ze verder konden zien dan eender wie, voorzagen ze:

 

Voor het herstellen van de orde, voor het herscheppen van de wereld, voor onszelf terug te vinden, moeten we diep in onszelf keren. Door de donkerste plaatsen gaan. De twaalf gewijde nachten brengen het rad tot stilstand, zodat nieuw licht en nieuw leven kan ontstaan. We gaan op pad. Heimdall blaast de hoorn: het is tijd voor de Ragnarok.

* Ragnarok komt uit de Noordse mythologie en betekent het ‘lot van de heersende machten’, een eindstrijd tussen onderwereldfiguren, reuzen en goden. Het is tegelijk een eindpunt en een beginpunt. Na de slag zal de wereld geteisterd worden door natuurrampen en uiteindelijk verdwijnen in de zee, waarna de wereld weer frisgroen boven de golven vandaan komt.

Deel dit verhaal

Hier kan een onderschrift komen